Instaptoets

 

Instaptoets 1. Indeling en bouw van het zenuwstelsel   

(behorende bij kennisblok 1).   

  1. In welke twee delen kun je het zenuwstelsel indelen op basis van ligging?   
  2. Je kunt ook het zenuwstelsel indelen naar functie. Welke twee delen kun je dan onderscheiden? Geef een voorbeeld van een activiteit van elk van beide delen.   
  3. Stel iemand heeft een beroerte gehad waardoor een deel van de linkerzijde van het motorische deel van de hersenen is beschadigd. Zal hierdoor de linker- of de rechterarm verlamd zijn?   
  4. Wat is het voordeel van het feit dat het autonome zenuwstelsel alle onbewuste processen regelt?   
  5. Elk orgaan staat onder invloed van de twee stelsels van het autonome zenuwstelsel. Welk voordeel levert dat?
  6. Het zenuwstelsel wordt qua ligging verdeeld in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel
  7. Op grond van verschil in functie onderscheiden we het animale en het autonome zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel houdt de onbewuste functies zoals de ademhaling en de spijsvertering in stand en het zorgt voor een constant inwendig milieu. Het animale zenuwstelsel is betrokken bij de handelingen van het organisme die bewust worden uitgevoerd, onder invloed van de wil. Jij besluit bijvoorbeeld dat je een pen wilt pakken.
  8.  De rechterhersenhelft heeft invloed op de spieren/organen in het linkerdeel van het lichaam en andersom. Bij een beschadiging van de linkerzijde zal dus de rechterarm verlammen.
  9. Jij hoeft er dan niet bij stil te staan dat je bijv. moet ademhalen. Alles gebeurt vanzelf.
  10. Het voordeel is dat elk orgaan kan rusten en actief kan zijn

 

Instaptoets 2. Bouw en functie van de hersenen   

(behorende bij kennisblok 2).   

  1. Welke hersengebieden zijn betrokken bij de volgende functies?
  2. herkennen van gezichten
  3. spraak

iii. uitvoeren van bewegingen

  1. onthouden van een gevolgde route
  2. een plan maken
  3. reageren op beloning

vii. horen

viii. verwerken van tastinformatie

  1. Geef aan of de volgende hersenonderdelen in enkelvoud of in tweevoud voorkomen: thalamus, hypothalamus, bulbus olfactorius, hippocampus, amygdala.  
  2. In je jeugd wordt de frontale cortex groter. Wat zou deze groei tot gevolg kunnen hebben?

a.

  1. Occipitaalkwab
  2. Temporaalkwab

iii. Cerebellum (kleine hersenen)

  1. Cerebellum (kleine hersenen)
  2. Prefrontale kwab
  3. Thalamus

vii. Temporale kwab

viii. Corpus callosum (hersenbalk)

  1. Thalamus(2x), Hypothalamus(1x), Bulbus olfactorius(2x), Hippocampus(2x), Amygdala(1x)
  2. Je ruimtelijk inzicht wordt beter. Je ontwikkelt het vermogen om te lezen en te rekenen. Je gaat ook zelf beter plannen welke bewegingen er gemaakt moeten worden.

 

Instaptoets 3. Neuronen, gliacellen en bloed-hersenbarrière  

(behorende bij kennisblok 3)

  1. Wat is een synaps?
  2. Welke 2 soorten cellen komen voor in het zenuwstelsel?
  3. Welke 3 soorten neuronen ken je?
  4. Uit welke 3 onderdelen is een neuron opgebouwd en wat is de functie van elk onderdeel?
  5. Vergelijk een standaard axon en een standaard dendriet wat betreft de richting waarlangs de impuls loopt en het aantal ervan per cel.
  6. Noem 3 voorbeelden van functies die gliacellen kunnen hebben.
  7. Wat bedoelt men met de bloed-hersenbarrière?  
  8. Welk groot voordeel levert de bloed-hersenbarrière?  
  9. Welk nadeel brengt de bloed-hersenbarrière met zich mee?
  10. Welke moleculen gaan zonder meer door de bloedvatwand van de hersenhaarvaten heen?
  11. Op welke manier komen de andere stoffen door die wand heen?
  12.  Stel dat alle haarvaten in het lichaam ook een barrière zouden hebben zoals de hersenhaarvaten: wat zou het nadeel daarvan zijn?
  13. Chronisch alcoholisten zien er met hun bierbuik weldoorvoed uit. Toch kunnen hun hersencellen vroegtijdig degenereren. Leg uit waarmee dit samenhangt.
  14. Een synaps is de contactplaats tussen twee zenuwcellen of tussen een zenuwcel en een spiervezel of een zenuwcel en een kliercel, waardoor geleide diffusie van ionen zenuwimpulsoverdracht plaatsvindt. Een synaps tussen een zenuwcel en een spiervezel noemt men meestal myoneurale plaat of (motorische) eindplaat.
  15. Het zenuwstelsel bestaat uit zenuwweefsel van zenuwcellen en gliacellen.
  16. Gevoelszenuwcellen (sensorische zenuwcellen), bewegingszenuwcellen (motorische zenuwcellen) en schakelcellen.
  17. Een neuron is opgebouwd uit een cellichaam, één of meerdere dendrieten en een axon.
  18. Een cel heeft slechts één of meer dendrieten en slechts één axon. Zowel dendrieten als axonen hebben per uitloper meerdere vertakkingen voor een maximaal aantal contactpunten, de synapsen, tussen de neuronen
  • Het ondersteunen van het hersenweefsel; ze zorgen voor stevigheid en behoud van structuur. Tevens scheiden ze groepen neuronen van elkaar.
  • Gliacellen voorzien de zenuwcellen van voedingsstoffen.
  • Het opruimen van afval na neuronale verwonding of celdood.
  1. Het mechanisme waardoor veel chemische stoffen buiten de hersenen worden gehouden.
  2. Door de barrière is de kans klein dat ziektekiemen de hersenen kunnen bereiken.  
  3. Het grote nadeel hiervan is dat naast het geneesmiddel andere, schadelijke stoffen ook in de hersenen terecht kunnen komen. Hierdoor kunnen hersencellen permanent beschadigd worden.
  4. Alleen zuurstof, koolstofdioxide en water en in vet oplosbare moleculen.

Onder deze laatste vallen ook:

  • heroïne
  • nicotine
  • cannabiol
  • alcohol
  • cafeïne
  1. De andere stoffen worden via actief transport verplaatst.
  2. Dit zou het lichaam veel meer energie kosten.
  3. De alcoholisten hebben tekort aan vitamine B1. Als je een gebrek aan B1 hebt, heb je gebrek aan energie. Dat leidt er tot toe dat de hersencellen afsterven.

 

Instaptoets 4. Impulsopwekking en impulsgeleiding

(behorende bij kennisblok 4)

  1. Welk proces kost een neuron in rusttoestand energie?   
  2. Welke twee ionen worden in welke richting onder invloed van de Na/K-pomp getransporteerd?   
  3. Welke ionen gaan tijdens de depolarisatie in welke richting door de kanaaltjes van de celmembraan heen?   
  4. Welk transport vindt er plaats tijdens de repolarisatie?   
  5. Welk transport vindt er plaats tijdens de herstelfase?   
  6. Waarvoor wordt in rust een membraanpotentiaal van -70 mV gehandhaafd?   
  7. Op welke manier is er in synapsen sprake van een recyclingproces?   
  8. Noem twee redenen waardoor een impuls maar in één richting over het axon kan lopen.   
  9. Wat bedoelt men met het alles-of-niets-principe wat betreft het ontstaan van een impuls?    
  10. Welk voordeel heeft de myelineschede van een axon?
  11. De Na/K-pomp die steeds energie gebruikt om een constant potentiaalverschil te handhaven: Natrium-ionen naar buiten en kaliumionen naar binnen pompen
  12. De Natrium-ionen stromen door het geopende Natriumkanaaltjes naar binnen.
  13. Natriumionen stromen naar binnen.
  14. Kaliumionen stromen naar buiten.
  15. De Na/K-pomp:
  • pompt natriumionen naar buiten
  • pompt kaliumionen naar binnen
  1. De rustpotentiaal moet gehandhaafd blijven zodat bij een volgende impuls opnieuw een potentiaalverschil aanwezig is waarbij makkelijk een nieuwe impuls kan ontstaan.
  2. De neurotransmitters worden afgebroken en deels weer aan elkaar gekoppeld in het presynaptische eindblaasje.
  • De impuls beweegt in één richting doordat de andere zijde zich nog in de refractaire periode bevindt: niet prikkelbaar is.
  • Verder kunnen de neurotransmitters alleen aan de presynaptische zijde uitgestoten worden.
  1. Als eenmaal een actiepotentiaal ontstaat, wordt deze doorgegeven langs de zenuwcel zonder dat hij te stoppen is.
  2. Doordat het ompolen op minder plaatsen hoeft plaats te vinden, neemt het minder tijd. en daardoor is de snelheid hoger.



Hoofdstuk 1: Een introductie in leren

 

Opdracht 1.1: Learner report

In deze opdracht ga je een zogenaamd learner report schrijven. Dat kun je uiteindelijk in een vorm doen zoals in tabel O1.1. Dit learnerreport is het eerste deel van de eindopdracht van deze module.

 

Opdracht 1.1.1

Je hebt op je huidige school veel toetsweken achter de rug. Voor alle gemaakte toetsen heb je jezelf voor moeten bereiden. Soms heeft dat je veel energie gekost, soms ook erg weinig. In deze opdracht reflecteer je op die voorbereidingen. Door onderstaande vragen te beantwoorden krijg je een beeld van jouw gebruikte strategie.  

  1. Denk terug aan je afgelopen toetsperiode, denk aan de toets waar je zelf van vindt dat deze het slechtst is gegaan en beschrijf hoe je geleerd hebt voor dit proefwerk/s.o./mondeling. Verwerk in je beschrijving onderstaande punten:   
  • Benoem van welk vak de toets was, over welk thema het ging en welk resultaat je hebt behaald.   
  • Benoem waarom je hebt geleerd voor de toets.   
  • Beschrijf wat je hebt gedaan om je voor te bereiden    (bv. boek lezen, samenvatten, aantekeningen maken/gemaakte aantekeningen doorlezen, extra oefen opgaven maken, kaartjes maken met begrippen, met andere leerlingen erover praten, etc.?   
  • Beschrijf wanneer je bent begonnen en wanneer je de benoemde activiteiten hebt uitgevoerd. Hoe bepaalde je wanneer je wat bent gaan doen?   
  • Blik ook terug op je studiegedrag tijdens de lessen, hoe goed let je op? Wanneer lukt je dit wel/wanneer niet? Waarom? Heb je je huiswerk gemaakt?  En waarom wel/niet?
  1. Denk nu weer terug aan je afgelopen toetsperiode, denk aan de toets waar je zelf van vindt dat deze het beste is gegaan en beschrijf hoe je geleerd hebt voor dit proefwerk/s.o./mondeling. Verwerk in je beschrijving dezelfde punten als die hierboven staan.

Adnan: Afgelopen toetsweek ging bij mij de engelse toets het slechts. Voor deze toets moesten wij een boek, Boy A, lezen. Ik had eigenlijk geen interesse om het boek te lezen, omdat ik de meeste boeken die worden gekozen door de docent heel erg saai vind. Dus ik heb het ook niet helemaal gelezen. Mijn voorbereiding begon op donderdag, ik was wel vrij, en de volgende dag stond de toets op het programma. Ik heb van het boek slechts de eerste 50 bladzijden van de 250 gelezen. Verder hadden wij van de docent per hoofdstuk enkele vragen gekregen om het boek beter te begrijpen. Deze heb ik doorgenomen en verder werden in de groepsapp van 4 VWO, 4V, steeds vragen gesteld die door klasgenoten werden beantwoord. Deze vragen las ik en probeerde zo het verhaal te begrijpen. Uiteindelijk was het resultaat, ik verwachtte niet zo laag, slecht.

Ik had veel eerder moeten beginnen met het boek lezen door op elke dinsdag het huiswerk van engels, dat was elke keer drie hoofdstukken lezen, daadwerkelijk te doen. Wat ik hiervan heb geleerd, is dat je altijd een boek moet lezen ook al vindt je het saai. En dat ik de deadlines van elke hoofdstuk haal.